Uit de ouwe doos (4, slot, vooralsnog, tenzij …)

In Geen categorie by Olga Majeau

Árpád Eperjesy, 1883

 

‘We hebben het hier in het museum na je vertrek natuurlijk direct gehad over het Bettinaportret,’ schreef de museummedewerkster me via de mail. ‘Een paar jaar geleden schijnt het ook al ter verkoop aangeboden te zijn geweest, want mijn collega, Herr H., kende het al.’

 
Jammer. Dan is de kans kleiner dat het uit de boedel van m’n overgrootmoeder Hertha komt. Deze mail haalt me uit mijn verhaal (zie vorige posts 1/3). Toch blijft het feit dat het portretje in Wenen op de markt is gekomen voor mij wel een aanknopingspunt met mijn overgrootmoeder. De vraag blijft namelijk hoe het in Wenen terechtkwam. Hertha is voor zover ik weet de enige link daarnaartoe.
 
‘We zullen je erover blijven inlichten, want Herr H. is er inmiddels wel achteraan gegaan. En nu wil ik jou nog een prachtige ontdekking mijnerzijds uit de doeken doen!
Toen ik de twee notitieboekjes, die je bij je bezoek aan ons museum hebt ingezien, ging terugleggen in het archief, heb ik een map uit het dossier wat nader bekeken. Aangezien aan het opschrift onduidelijk was wat erin zat, werd ik nieuwsgierig. Herr H. en ik hebben weliswaar enige jaren geleden alles doorgenomen toen jij hier voor het eerst kwam voor je boek, maar we hebben toen sommige brieven slechts vluchtig bekeken. Maar Olga, er staan spannende dingen in!!!’
 
Drie uitroeptekens!!! Mijn ogen vliegen langs de regels.
 
‘Het spannendste is een notitieboek van Maxe waarin ze over haar bezoek in Italië, Rome, schrijft. Ze was daar in oktober en november 1882.’
 
Aha, dat was juist voor de geboorte van haar kleinzoon, mijn overgrootvader Árpád. Ze wilde haar dochter in de laatste loodjes van de zwangerschap natuurlijk bijstaan. Als je een leuke moeder hebt, kan ik me indenken dat dat best fijn is als hoogzwangere.
 
‘Ook op 8 november schrijft Maxe het nodige,’ mailt de medewerkster me. ‘Het is de dag van de geboorte van Árpád.’
Ook hier weer drie uitroeptekens.
 
Op de 7e al tekens van de bevalling bij Dietze, schrijft Maxe.
 
Waarom ze haar dochter Armgard de bijnaam ‘Dietze’ gaf, weet ik niet.
 
Oom Franz Brentano kwam even langs. 
 
Potverdorie, die ouwe ome Franz toch! Ik ben net in ‘zijn’ Brentanohaus geweest in Oestrich-Winkel, waar alles nog bij het oude is gebleven, van behang en gordijnen tot meubels en tapijten, en dat nu als museum in kleine groepen kan worden bezocht. Franz’ portret en ook dat van zijn vrouw Antonia /’Toni’ Brentano-Birckenstock hangt er ook nog. In mijn map waar ook mijn vondst van het Bettinaschetsje in zit – zie post 2 – vond ik een tekening van een kerstboompje met wensen gericht aan Tante Toni, van de hand van Maxes zusje Armgart.
 
’s Middags nog de nodige inkopen gedaan. Ontmoeting met Wittich. 
 
Noujáaa! Louise Wittich, de hulp in huis die ik zo vaak in de brieven tegenkwam die ik heb gebruikt voor mijn boek, en van wie ik een mooi schilderijtje van slot Wehrburg bezit…
 
Bezoek aan het Pantheon en Victor Emanuel. Dan nog de kerk, de enige gotische in de buurt.
Om 5 uur was ik thuis. De weeën komen zo regelmatig dat we de vroedvrouw laten komen. Die verklaart dat er nog geen teken is van een op handen zijnde geboorte. Morgenvroeg komt ze terug.
 
Het is nu middernacht. Ik maak kamillethee. Eperjesy is onrustig, loopt trap op, trap af. Dietze kan niet slapen, heeft pijn. Natuurlijk zijn we bang. We kunnen op het moment niets voor haar doen! 
 
De 8e!
Vanmorgenvroeg kwam, na twaalf zware uren, om 9 uur een sterke jongen ter wereld. Godzijdank is hij er – hij lijkt precies op Eperjesy en zet net zo snel als hij een keel op.
Dietze doet het bijzonder lief en goed, ze was zo dapper!
Hij is echter zoals altijd jaloers op de dingen die wij voor haar willen doen. Hij vertelt de vroedvrouw zelfs dat ze niet goed met het kind omgaat. Mij doet het natuurlijk verschrikkelijk pijn dat ik haar eigenlijk alleen maar iets te eten kan brengen, want mijn dochter verzorgen: ho maar, geen sprake van! Ik moet me ermee troosten dat Dietze gelukkig is. Tegen mij is hij meedogenloos. Hij is jaloers dat ik mijn kind tenminste nog liefheb. Ik vind het zwaar dit te verdragen. Maar hij zal niet veranderen en ik moet me erbij neerleggen dat zij gelukkig is. 
 
Dit is de eerste keer dat ik deze kant van Albert / Béla Eperjesy leer kennen. Hij was me dus nogal een baasje, meneertje de diplomaat. Kan ook niet anders als je je zinnen zet op het verzamelen van zoveel kostbare kunstwerken en een ruïne laat restaureren tot een heus slot. Dan kan je geen watje zijn. Maar dit is toch een trekje dat voor zijn vrouw niet eenvoudig moet zijn geweest. En voor zijn schoonmoeder zo te lezen ook niet. Ik heb trouwens wel een mooie tekening die Armgard van haar man Béla Eperjesy maakte. Toen was ze vast nog verliefd.
 
De 10e!
De dagen zijn lang voor me. Bij mijn dochter heb ik niets te doen. Eperjesy is onverdraaglijk; wil alles zelf beslissen, weet alles beter, en maakt de hele situatie zo nodeloos ingewikkeld. Hij maakt de verkeerde beslissingen. Zo gaat hij bijvoorbeeld in een slaapkamer liggen tussen de babykamer en de slaapkamer van de voedster in! En aan de andere kant laat hij alles vergrendelen. Je kunt er ’s nachts dus niet door om iets te doen, om te helpen.
Met de borstvoeding loopt ’t helemaal niet lekker. Ze doet ’s nachts geen oog dicht vanwege het onrustige, hongerige kind. Nu is de voedster er, en zij moet er nu al voor de tweede keer melk uitpompen, terwijl het kind van de honger krijst en arme Dietze helemaal niet slapen kan van alle opwinding.
Terwijl ik dit schrijf, ziet Eperjesy, zeer opgewonden over dit hele voedingsgedoe, nu dan toch eindelijk in dat het belangrijk is dat Dietze wat slaap krijgt, en nu moet de voedster dus aan de slag en blijf ik ook wakker om maar iets te kunnen doen.
Mij doet het zo’n plezier om iets voor mijn dochter te kunnen doen; hij heeft me er nota bene zélf om gevraagd!!
Allerlei telegrammen zijn gearriveerd. Gedichtjes van Jommel [zoon Maxe/ broer van Armgard] – zelfs de keizerin [Sisi!] heeft haar gelukwensen getelegrafeerd.
 
‘Er zitten zeker nog veel meer interessante zaken in de kisten van je uitleen,’ schrijft de museummedewerkster in haar mail. ‘Misschien kun je er nóg een boek over schrijven?’
 
Het idee dat er nog veel meer mooie verhalen in die mappen moeten zitten – daar wil ik wel drie uitroeptekens aan wijden!!!
Mijn handen jeuken, maar laat ik eerst maar mijn tweede boek eindelijk eens afmaken.
En daarna zou een midweekje Frankfurt misschien toch nog niet zo’n gek idee zijn.